De Tutwoning

Blog - 3 november 2015

Overal duiken ze op, in de werkelijkheid en op tekening. In de nog af te bouwen VINEX-wijken, op allerlei invullocaties, en in gemeenten waar toch weer in het weiland wordt gebouwd. In Holland en in de rest van Nederland: huizen in zogenaamde Oud-Hollandse stijl, huizen met een zogenaamde tuitgevel. In ontwikkelaarskringen ook wel de Tuitwoning genoemd. De tuitwoning heeft een zadeldak met verholen goot en een gemetselde topgevel, bekroond met een langwerpig rechthoekje metselwerk en afgedekt door een afdekplaat van steen of metaal. De ramen in een tuitgevel hebben vaak een roedeverdeling.

Gebiedsgericht
Waarom? Waarom op al die verschillende plekken die min of meer dezelfde woningbouw? Er klopt iets niet: we zouden toch juist gevarieerd bouwen? Uit vrees voor eenheidsworst of VINEX-flauwte zouden we huizen gaan bouwen die ontworpen zijn voor de plek, dus waarvan de architectuur is ontworpen met kenmerken van de locatie in gedachten, dus het type landschap, de al bestaande gebouwen in de directe omgeving, de geschiedenis van de wijk of de stad. Zo is het in vele beeldkwaliteitplannen en welstandsnota’s vastgelegd. In gebiedsgerichte criteria. Het mooie van dat principe is dat je voor de plek karakteristieke gebouwen krijgt, zodat als plekken van elkaar verschillen, de gebouwen ook van elkaar zullen verschillen en daarmee het eigene van de plek, de identiteit, versterken.

Een risico is, als je het criterium heel letterlijk neemt, dat plekken waar het allemaal niet zo fraai is, er ook niet fraaier op worden. En dat nieuwbouw niet verder komt dan imitaties van wat er al in de omgeving te zien is. Maar een architect die zijn vak verstaat en zijn opdracht serieus neemt, vindt, door interpretatie van die eigenschappen van de omgeving inspiratie voor een goed ontwerp. Dat dat ontwerp dan eigentijds is, spreekt vanzelf. Maar dat wekt bij ontwikkelaars nog wel eens argwaan op: eigentijds? Dat is dus modern, of modernistisch? ‘Als ik een wijkje bouw met 20 moderne woningen en 20 Oudhollandse, dan ben ik die Oudhollandse zo kwijt en met die moderne blijf ik zitten.” Dit is wel een commentaar dat de architectenwereld zich dient aan trekken. Dames en heren architecten: wat is hierop uw antwoord? Welke architect maakt ze met liefde, die Tuitwoningen? Uit overtuiging? (en wat is die overtuiging dan precies?) Is Oud-Hollands te verenigen met authentiek? Of heeft het alles te maken met het overleven van de crisis – met het principe ‘als ik ze niet teken doet een ander het wel’. Dat is zo’n beetje het tegenovergestelde van beroepseer.

Maar het lijkt erop dat ook deze architecten aan het kortste eind trekken. De ontwikkelaar kan het namelijk zelf. Het ladeplan is terug, overal verschijnen min of meer dezelfde tuitwoningen. Als het stads moet zijn worden zijn ze 2 lagen met kap, als ze dorps moeten zijn soms een verdieping lager. De tuit wordt ook toegevoegd aan lange blokken met een ‘langskap’ (de nok evenwijdig aan de straatgevel), voor de variatie.

Woonwensen
De tuitwoning lijkt wel een besmettelijke ziekte, die zich als een baksteenrode jeukende uitslag verspreidt over Nederland. Sommige architecten zijn dragers van het virus. De ziektekiemen komen uit de laden van de projectontwikkelaars. Die doen dan een ‘polletje’, een populariteitspoll, een soort enquête waarmee zij peilen wat de Woonconsument wil. Wat komt daar uit? De Woonconsument wil een Tuitwoning. Jaren 30 is uit – Tuit is in. En laten we wel wezen: wat zou het verschil moeten zijn tussen de woonwensen van een woonconsument in Vathorst (Amersfoort), in Vleuterweide (Utrecht), in Capelle aan den IJssel of in Bleiswijk? Als het programma van die woningen eigenlijk niet verschilt? Dan is het toch wel zo makkelijk, maar ook reëel om daaraan gehoor te geven en die woningen dan ook te bouwen? Moet je dan elke keer het wiel opnieuw uitvinden? En een architect betalen?

Vijfmeterveertig
De 'Vijfmeterveertigbeuk', ook zoiets. Het is, in termen van woningbouw, niet heel lang geleden (2007) dat ontwikkelaars zichzelf, elkaar en ons heilig beloofden dat ze die 5.40-woning nooit meer gingen bouwen. Waarom niet? Omdat de mensen, zeg maar de woonconsumenten, dat niet willen. Dat zijn namelijk die woningen die weinig variatiemogelijkheden in de plattegrond toelaten. Die woningen die eigenlijk net te smal zijn, die woningen die per definitie ook een iets te smalle tuin hebben, zo’n pijpenlaatje van tegels tussen twee schuttingen. En niet te vergeten, je krijgt eenheidsworst.

Maar, ze hebben ook voordelen: de plattegrond is er al, dus die hoef je niet te laten ontwerpen. Die tunnelkist is er ook al, dus dat is makkelijk bouwen. De woning is bekend, ook wat-ie gaat kosten. Je kunt een plan uit de la trekken, en er een tuitgevel voor plakken. Die voordelen wegen zwaar in de post-crisistijd waarin men nog niet zo happig is op risico. Of op geld uitgeven aan een architect.
Allemaal begrijpelijk – maar duurzaam? Zijn die woningen levensloopbestendig? Is een eigentijdse energiehuishouding integraal onderdeel van het ontwerp?

Tijdens de crisis hebben de woningbouwers in koor geroepen dat ze; 1) in de bestaande stad zouden gaan bouwen – en niet meer in het weiland, en 2) geen 5.40-woningen meer en 3) gevarieerd en locatie-specifiek. Het is natuurlijk verleidelijk om, nu er weer wat gebeurt op de woningmarkt, de weg van de minste weerstand en het kleinste risico te kiezen. Dus: in het weiland, 5.40 en overal hetzelfde. Maar duurzaam is dat niet. En met al die tuitwoningen gaat er een nieuwe golf van eenvormigheid over Nederland, veel erger dan de VINEX, en met een hoog tuttigheidsgehalte.
Vanuit de ontwerperswereld moeten we de ontwikkelaars toch kunnen helpen nu de rug recht te houden, de Nederlandse reputatie van architectuurmekka en topwoningbouwland hoog te houden. En dan echt mooie innovatieve woningen bouwen, die de stad, de wijk, de plek waar ze komen te staan verrijken.

TERUG

DELEN

Kummeling plaatste deze reactie om 17 december, 2020

Goed artikel! Nu anno 2020 bijna 2021 worden nog steeds deze tutwoningen gebouwd. Met de bouwdrift die is aangebroken wil je toch echt wat meer variatie en vooral locale identiteit...en bovendien is variatie in architectuur ook een vorm van duurzaam. Het is de tijd om circulair te gaan bouwen en meer met hout of andere biobased materialen. Dan krijg je vanzelf ook weer echt eigentijdse woningen

Eugeneflive plaatste deze reactie om 07 april, 2023

You mentioned it adequately! the help essay https://writingpaperforme.com tourism dissertation https://bestcheapessaywriters.com

Uw reactie plaatsen: