V&D 2.0

Blog - 3 maart 2016

Sommige mensen die pas onlangs mijn blog over V&D van begin 2015 lazen hadden niet in de gaten dat die al ruim een jaar oud was. Nog steeds of weer actueel dus. Zo is dat met stedenbouw. Wat een poos geleden van betekenis was, is dat nu en over een paar jaar nog steeds. De blog ging dan ook over de slimme locatiekeus van Anton Dreesman, die in de jaren 60 in heel wat steden de beste locatie voor een warenhuis wist te bemachtigen. Van die scharnierpunten in de stad, plekken waar een groot gebouw paste, goed bereikbaar, aan het begin van de winkelpromenade. Aan de plek ligt het dus niet.

Voor de stedeling is de schok dat V&D dicht is niet zozeer het feit dat je er niks meer kunt kopen. Want dat deden we toch al niet – daarom is de zaak failliet gegaan. Nee, de schok wordt veroorzaakt doordat je er niet meer naar binnen kunt. De deur is dicht. Het licht is uit! Want dat was de betekenis van de V&D warenhuizen in onze binnensteden. Het waren warenhuizen waar iedereen vrijblijvend in en uit liep. Niet omdat het moest, maar omdat het kon. Je hoefde niet per sé naar binnen maar het mocht wel. Het gebouw straalde dat niet overal op een ideale manier uit, maar het was een gegeven, een vanzelfsprekendheid, een onderdeel van onze "mental map" van de stad. Ook zonder er iets te kopen was je er welkom. In sommige steden kon je door de V&D van de ene straat naar de andere (o.a. Den Haag, Amersfoort). Misschien waren de spullen verleidelijk genoeg uitgestald dat je een zogenaamde impulsaankoop deed. In tijden zonder internet een goede formule. Eigenlijk werkt het internet namelijk precies zo: je kunt erop zonder iets te kopen, maar het kàn wel. Het internet zou je een virtuele publieke ruimte kunnen noemen.

Publiek bezit
In de stad heet zoiets een publiek interieur: een plek waar je naar binnen kunt zonder verplichtingen, ongeacht wie de eigenaar van het gebouw of de grond is. Misschien privé bezit, maar publiek toegankelijk. Stations, bibliotheken, stadhuizen behoren ook tot die categorie. En allemaal staan ze van tijd tot tijd onder druk. Of ze verliezen hun functie als publiek interieur, die dan weer door een nieuwe categorie gebouwen wordt overgenomen. De toegankelijkheid van stadhuizen bijvoorbeeld wordt hier en daar door beveiliging bemoeilijkt. De stations, die ook vaak de verbinding tussen twee stadsdelen vormen, hebben toegangspoortjes gekregen. Bibliotheken worden wegbezuinigd, vooral wijkbibliotheken, met een argument dat in de verte een beetje lijkt op het V&D-debacle: “Niemand leent of leest toch meer een boek, dat doe je allemaal via internet, dus waarom nog een bibliotheek.” Met grote achteloosheid wordt de sociale betekenis veronachtzaamd. In de wijken verdwijnt zo soms het enige publieke interieur.

Betekenis van de plek
Bij warenhuizen in de stadscentra zullen de meeste betrokkenen in eerste instantie denken aan een commerciële functie voor een pand met een commerciële huurprijs. Natuurlijk is men blij in steden waar zich ‘vanzelf’ een gegadigde aandient die het winkelpand weer met koopwaar wil vullen. Maar zo’n Primark bijvoorbeeld, is dat nu een waardige, duurzame opvolger voor Vroom en Dreesman? Ik durf wel te wedden dat Primark het geen 130 jaar volhoudt. Overigens kunnen tijdelijke invullingen prima tijdelijke oplossingen bieden.

Misschien zijn steden waar het niet vanzelf gaat op langere termijn wel beter af, wanneer zij door de omstandigheden worden gedwongen na te denken over de betekenis van plek en gebouw. Een analyse die verder durft te gaan dan een nieuwe winkel. En die op basis van een stedenbouwkundige schets de mogelijkheden in beeld brengt.
De meeste gebouwen van V&D zullen wel wat je noemt ‘uitdagingen’ zijn. De locaties zijn, zoals gezegd, prima! Verhelderend is het tekenen van een zogenaamde Nolli-kaart, waarin de mogelijk publiek toegankelijke delen van het gebouw in samenhang met de openbare ruimte in de omgeving te zien zijn.

Nu dus op zoek naar nieuwe functies, nieuwe programma’s voor deze gebouwen, of, als het gebouw daarvoor echt niet geschikt blijkt te zijn, voor de locaties. En besteed bij die zoektocht bijzondere aandacht aan de betekenis van de plek en de mogelijkheden voor een publiek interieur. Niet omdat het moet, maar omdat het kan…

Zie ook Tony Wijntuin; Pleidoor voor het nieuwe warenhuis, tijd voor echte innovatie in de binnenstad 

TERUG

DELEN

Uw reactie plaatsen: